Op 20 september 2022 heeft het kabinet het wetsvoorstel Overbruggingswet box 3 ingediend. Deze Overbruggingswet zorgt voor een aangepaste box 3-heffing in aanloop naar het nieuwe stelsel. Vanaf 2026 zal de box 3-belasting worden geheven over het werkelijk genoten rendement.
In de Overbruggingswet box 3 wordt de belastingheffing in box 3 gebaseerd op de werkelijke samenstelling van het vermogen. Hierbij wordt het vermogen onderverdeeld in drie categorieën:
Voor iedere categorie geldt een apart forfaitair rendementspercentage. In tegenstelling tot het verleden wordt nu alleen het veronderstelde rendement over de werkelijke verdeling van het vermogen nog forfaitair vastgesteld.
Voor iedere categorie zal jaarlijks een forfaitair rendementspercentage vastgesteld worden:
De forfaitaire rendementspercentages voor de categorieën ‘banktegoeden’ en ‘schulden’ worden pas na afloop van het kalenderjaar definitief vastgesteld. Het kabinet geeft aan dat op deze wijze het werkelijk in een kalenderjaar behaalde rendement zo goed mogelijk benaderd wordt. Het forfaitaire rendement op overige bezittingen wordt voor 2023 vastgesteld op 6,17%.
Vanuit de praktijk komt er steeds meer kritiek op het wetsvoorstel. Het Verbond van Financiële BeroepsOrganisaties (VFBO) waarschuwt in hun brief van 17 oktober 2022 voor de negatieve gevolgen van het voorgenomen wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel kan ongewenst gedragsverandering met zich meebrengen.
Op het moment dat een klant wil beleggen, moet het risicoprofiel worden vastgesteld. Dit is afhankelijk van het risico dat iemand kan en wil lopen. Het forfaitaire rendement op overige bezittingen wordt voor 2023 vastgesteld op 6,17%. Om dit rendement te behalen, accepteert een belegger wellicht een hoger beleggingsrisico dan in zijn geval verstandig is. Dit zal in veel gevallen een onwenselijk effect zijn van het wetsvoorstel.
De waarde van de banktegoeden, overige bezittingen en schulden worden één keer per jaar op de peildatum bepaald. Voor een belastingplichtige kan het interessant zijn om vlak voor de peildatum overige bezittingen (bijvoorbeeld beleggingen) te verkopen, waardoor deze lager belast worden als onderdeel van banktegoeden. Daarnaast kunnen ook schulden worden aangegaan waardoor de waarde van de banktegoeden wordt verhoogd. Dit resulteert eveneens in een verlaging van de belastingheffing. Dit wordt peildatumarbitrage genoemd.
Het kabinet stelt in de Overbruggingswet box 3 een bepaling voor om deze vorm van arbitrage te voorkomen. De regering kiest voor een arbitrageperiode van drie maanden waarin de peildatum ligt. Op verzoek van de Belastingdienst moet de belastingplichtige onderbouwen waarom een transactie een zakelijk karakter heeft. Kan de belastingplichtige dit niet onderbouwen, dan kan dit tot correctie van de belastingheffing in box 3 leiden.
Om peildatumarbitrage te voorkomen, is nadrukkelijk gekozen de bewijslast bij de belastingplichtige te leggen. De belastingplichtige moet aannemelijk maken dat er zakelijke handelingen ten grondslag liggen aan de antiarbitrage. Het is onbekend aan welke criteria de zakelijk motieven moeten voldoen. Bovendien kan deze bepaling ertoe leiden dat belastingplichtige onnodige financiële risico’s nemen. De belastingplichtige kan namelijk schulden aangaan om minder box 3-belasting te betalen.
Het wetsvoorstel Overbruggingswet box 3 is getoetst op uitvoerbaarheid. De uitvoeringstoets geeft vanuit het perspectief van de Belastingdienst inzicht in de gevolgen van het wetsvoorstel. Daaruit komt naar voren dat de voorgestelde geautomatiseerde uitvoering uitvoerbaar is. De Belastingdienst staat echter voor grote uitdagingen met betrekking tot personeelsbezetting. Het is daarom onzeker of de opgave voor overbruggingswetgeving box 3 handhaafbaar is. Grote aantallen bezwaar- en beroepsprocedures vormen namelijk grote risico’s op procesverstoringen. Ook de Raad van State heeft hierop gewezen in zijn advies op het wetsvoorstel.
Het forfaitaire rendement op overige bezittingen kan financiële planning in de hand werken. In een vennootschap wordt de belastingplichtige belast over de winst. Vermogende particulieren met een laag beleggingsrendement zullen dit als stimulans zien om het vermogen onder te brengen in een vennootschap. Ook belastingplichtigen met een vastgoedportefeuille zullen opnieuw onderzoeken in hoeverre een vennootschap een gunstig alternatief is. Naast het hoge forfaitaire rendementspercentage op overige bezittingen, wordt de leegwaarderatio aangepast. Hierdoor zullen verhuurde woningen tegen een hogere waarde worden meegenomen in box 3.
Voorbeeld Box 3 (cijfers 2024) |
Bruto rendement BV (cijfers 2024) |
€ 14.400
|
In bovenstaand voorbeeld zien we dat het wellicht interessant is vastgoed in te brengen in een bv. Vooral als het meerdere vastgoedpanden betreft. Hierover zal uiteraard wel overdrachtsbelasting betaalt moeten worden. Er zijn steeds meer signalen omtrent een afzwakkende groei van de huizenprijzen. Uiteraard kan niemand met zekerheid stellen dat de prijzen op termijn dalen. Mochten beleggers hierop speculeren, dan zou dit ook een overweging kunnen zijn om een vastgoedportefeuille in te brengen in een vennootschap. In box 3 wordt met een waardevermeerdering of verminderging geen rekening gehouden. In een vennootschap is dit echter wel het geval.
Het kabinet heeft de wens uitgesproken een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement in te voeren. De implementatie van dit stelsel is niet voor 2026 realiseerbaar. Middels de Overbruggingswet box 3 beoogt het kabinet het box 3-stelsel tot 2026 in lijn te brengen met het Kerstarrest. Dit wetsvoorstel brengt echter ook een aantal ongewenste effecten met zich mee. Zo kan er gedragsverandering optreden bij belastingplichtigen. Bovendien maakt dit wetsvoorstel financiële planning mogelijk, waardoor dit wetsvoorstel vooral ten nadele van kleine beleggers wordt ingevoerd. Ook lijkt de handhaafbaarheid in het geding te komen.